De laatste nacht vóór Pinksteren. In de hele Zaanstreek, in bijna elke buurt, werden gigantische brandstapels opgericht en reikten de vlammen tot in de hemel.
Politie en brandweer knepen een oogje toe – als het niet te gek werd. Herinneringen aan de mooiste nacht van het jaar. Luilak.
Door Martin Rep (Als je liever luistert dan leest, dan kan je hier terecht)
Stom hoor. Jarenlang heb ik ‘Jongens uit ’t Zaantje’ zorgvuldig bewaard omdat ’t zo’n fijn jongensboek was. Heb ik het blijkbaar toch bij de laatste verhuizing weggedaan, met nog een paar honderd andere boeken. En nu had ik het nodig, omdat ik het over Luilak wilde hebben en in dit boek alles samenkwam wat ik daarbij nodig had.
Het ging over jongens van mijn leeftijd, die opgroeien in het Zaandam van de jaren vijftig, die elke zondag in de kerk zitten, bidden vóór het eten en bijbel lezen daarna en vervolgens op straat allerlei kattenkwaad uithalen – kortom, het ging zo’n beetje over mij.
Een van de mooiste hoofdstukken van dat boek ging over Luilak. Luilak was met afstand de belangrijkste gebeurtenis voor een jongen die in die tijd in ’t Zaantje woonde. Je keek er weken lang naar uit, de nacht zelf ging in een roes voorbij, alles mocht wat anders niet mocht, je liep na het grote feest van fikkie stoken door een ontwakende stad, met nauwelijks nog besef van plaats en tijd. Tegen zeven uur trok je je kleren uit, die heerlijk stonken naar fik, en rolde je in je bed tot een uur of twee, drie in de middag.
Schrijver D.J. Douwes beschreef het perfect in Jongens uit ’t Zaantje:
Pinksteren komt in ’t zicht, de tijd waarnaar elke jongen in de Zaanstreek met verlangen uitkijkt. De meisjes trouwens niet minder. Over enkele dagen komt van Vrijdag op Zaterdag de kostelijkste nacht van heel ’t jaar. Wie dan niet in de weer is, moet wel zwaar ziek zijn. Geen moeder of vader zal tegen de kinderen zeggen: “Jij blijft vannacht in je bed!” Stel je voor! de luilaknacht in huis!
[…] Weken van tevoren lopen de jongens te slepen met alles wat brandbaar is: oud papier, planken, stukken zeil of vloerkleed door moeder bij de schoonmaak weggegooid. En graag natuurlijk oude fiets- en autobanden, want die ruiken zo doordringend en scherp als je er de brand in steekt!
Vriendschappen werden opgeschort met Luilak. Ik spaarde brandbaar materiaal bij elkaar voor het fik van de Meidoornstraat. De vele dozen van mijn vaders sigarenwinkel die altijd in een berghok op ons achtererf lagen, leverden een bijdrage daaraan, al verdween dat goedkope ribkarton binnen enkele seconden in het verzengende Luilakvuur. Mijn vriend Rob spaarde spullen op in de schuur achter zijn huis aan de Burgemeester Van der Stadtstraat. Het was een sport de geheime bergplaatsen van andere straten te ontdekken, maar je had heel wat lef nodig om die te plunderen, vooral als die van beruchte buurten kwam zoals het Hanepad, een zijstraatje van de Zuiddijk waar wij haast nooit over durfden te lopen omdat we bang waren voor de jongens die daar woonden.
Eterniet
Bijzonder populair voor een Luilakfik waren fietsbanden, maar vooral autobanden. En platen Eterniet, niet te vergeten. Grijs materiaal dat je bij voorkeur plat op de brandstapel moest leggen, dat gaf lekkere knallen. Het was lang voor de kankerverwekkende eigenschappen van dit isolerend materiaal werden ontdekt.
Een Luilakbrandstapel werd meestal pas een paar uur voor het grote feest opgebouwd. Uit alle steegjes en gangetjes werd het materiaal aangesleept, liefst op kruispunten van straten. Daar was meer ruimte en het autoverkeer werd er lekker door gehinderd.
Mijn vader maakte me wakker om twee uur ’s nachts; waarschijnlijk werden vanaf dat tijdstip de luilakvuren gedoogd. Want al waren mochten die vuren midden op straat verboden, er waren er zoveel in de hele Zaan en Noord-Holland dat een verbod onmogelijk zou zijn. Dachten we.
Gefascineerd keek ik met mijn vader toe bij de brandstapel, die vakkundig werd opgebouwd. Onderin hout en karton, daarbovenop allerlei andere troep, zolang die maar wilde branden. Wie zou de opdracht ‘vuur’ hebben gegeven? Toch ging dat gedisciplineerd. Een paar jongens tegelijk zetten de brand erin. Metershoge vlammen. Als ik omhoog keek, zag ik de straatlantaarns door de hitte als trillende impressionistische schilderijen. Het was onmogelijk dichtbij te komen, de hitte van het vuur was intens.
Nog lang werden er allerlei dingen aangesleept om op het vuur te gooien. Als hoogtepunt ten slotte de fiets- en autobanden. De vlammen veranderden van felgeel in helrood, de stank was heerlijk.
Daarna begon het vuur wat in te zakken. Kleine kinderen, die pas om vier uur mochten opstaan, gooiden er nog wat klein spul op. De grotere jongens en meisjes hielden het voor gezien en trokken naar andere buurten.
Vissershop
Toen ik wat ouder werd, was het stoer om niet meer naar bed te gaan, maar de hele nacht door te halen. Ook op zo’n nacht was het fik van de Meidoornstraat het belangrijkste. Daarna ging ik op zoek naar Rob. Ik had afgesproken dat ik hem zou ontmoeten bij het fik van de Van der Stadtstraat. Maar ik ging niet rechtstreeks; eerst wandelde ik naar het Vissershop. Vanaf de Notenlaan kon ik het fik aan de overkant van de Zaan zien. De brandstapel van de Havenbuurt was legendarisch, maar ik durfde daar zelfs niet in de buurt te komen. De lui van het Haven waren beruchte vechters, die harde vuisten en nog veel hardere knuppels hadden. Hun fik weerspiegelde in het rustige Zaanwater, het was nog altijd gigantisch hoog, al moest het al uren branden en begon in het oosten de hemel al roze te kleuren.
Rob kon ik zonder veel zoeken vinden, hij was inderdaad bij het fik vlak bij zijn huis. Hij vertelde dat de brandweer was langsgekomen en het vuur in een minuutje had geblust. Het was te dicht bij een lantaarnpaal opgebouwd. Even de hogedrukspuit erop, klaar.
Het was nu tijd om warme bollen met stroop te halen bij bakker De Zeeuw, een oude Luilaktraditie. Voor vijf cent een hete witte bol waar de bakker stroop op had gesmeerd. Daarna liepen we richting de Burcht. Daar werden vaak activiteiten georganiseerd om te voorkomen dat de jeugd overal in de stad ging rondhangen en misschien voor overlast ging zorgen. Maar er draaiden alleen maar films, zonder geluid zelfs. Vroeger hadden we hier nog wel naar optreden van bandjes gekeken.
Dan maar richting Stationsstraat, waar straks, bij het ochtendgloren, de korriewedstrijden tussen de lagere scholen in Zaandam zouden beginnen: zeepkist-races, waarbij de karretjes werden getrokken door een stuk of acht jongens en meisjes. Halverwege het traject moesten de karretjes in het water gedompeld worden, zogenaamd om de hete assen af te koelen. We vonden er niet veel aan en vertrokken al na een halfuurtje weer.
Langzaam kwam de zon op boven Zaandam. We stonken als een oordeel en we beleefden de mooiste nacht van het jaar. We bekeken de fikken onderweg. Morgen zou dit alles verdwenen zijn, zo wisten we, en dan moesten we weer een jaar wachten op dit prachtige feest.
Korriewedstrijden
De rest van het jaar, en soms nog jaren daarna, zouden de Zaandamse straten de littekens dragen van de Luilakfikken. Straatstenen knapten door de intense hitte van de vuren. Dat kon niet langer, vonden gemeentebestuur en politie die ook genoeg hadden van alle baldadigheden en vernielingen. De dag na Luilak lazen we steevast in De Typhoon over relletjes die tijdens Luilak hadden plaatsgevonden Markiezen van winkels die in de fik waren gestoken, ruiten die waren ingegooid, jongens die met elkaar hadden gevochten, de brandweer die allerlei fikken had moeten blussen die een bedreiging waren geweest voor de huizen in de buurt.
In de jaren daarna was het stoken van fik alleen nog toegestaan op aangewezen plekken. Daar was niks aan natuurlijk, maar als je je brandstapel midden op straat ging bouwen, kwam binnen de kortste keren de brandweer er een einde aan maken. Luilak werd alleen nog toegestaan op ‘ondergelopen landjes’ en op andere oninteressante plaatsen. Activiteiten zoals concerten of films op de Burcht vonden niet meer plaats. In 1960 deed ik als leerling van de onderbouw van het Zaanlands Lyceum nog mee aan de korriewedstrijden in de Stationsstraat, maar een paar jaar later werden die ook al niet meer georganiseerd. Zou ergens in een Zaans museum nog een origineel korriewagentje zijn te vinden? (foto Gemeentearchief, korriewedstrijd Stationsstraat Zaandam, 1949).
Luilak anno nu is een vage herinnering aan de mooie nachten die wij ooit meemaakten. Waarin je de hele nacht door de stad zwierf en in je bed rolde als de vogels al volop aan het jubelen waren. De volgende dag was Eerste Pinksterdag.
De ‘Jongens uit ’t Zaantje’ gingen natuurlijk met Pinksteren naar de kerk, net zoals wij. Maar naar welke kerk? Ik moet het weten. Ik ben het boek kwijt, maar op Marktplaats vind ik het vrij makkelijk terug en ik besluit bijna onmiddellijk het weer aan te schaffen. Voor 7,50 euro inclusief portokosten komt het mijn kant op. De volgende dag al ligt het pakje in de brievenbus, in veel mooiere staat dan het stukgelezen exemplaar dat ik ooit had.
De viering van Eerste Pinksterdag is het slothoofdstuk van het zwaar christelijke boek. Het is ook het hoofdstuk waarin alles samenkomt. Hoofdpersoon Cor Koppenol en zijn vriend Teun hebben ruzie gemaakt. Maar in de aanloop van het Luilak- en Pinksterfeest hebben zij het weer goedgemaakt. Ze gaan naar de gereformeerde Stationsstraatkerk; de kerk waar niet alleen Dicky en ik, maar ook, 35 jaar eerder, mijn ouders zijn getrouwd.
“Die Zondagmorgen beieren de klokken over Zaandam dat het ’t een lieve lust is. De hemel is diep-blauw en boven het water van ’t Otterspad, dat niet eens rimpelt, dansen dozijnen muggen een vrolijke dans.
Wil en Koos lopen hand-in-hand vóór vader Koppenol uit, trots als kleine pauwen. Geen wonder, want Koos heeft een spiksplinternieuw matrozenpak gekregen gisteren en Willie twee grote vlinderstrikken van witte zij, die maar wat mooi staan in haar blonde krullen. Daar moeten ze vóór kerktijd even mee geuren.
[…] ’t Is vandaag voor heel wat mensen een bizondere dag. Ook voor Miep, die nog altijd hun hulp in huis is. Cor weet er iets van. Vanmorgen zal ze met nog zestien anderen belijdenis doen. Hij heeft dat al verschillende malen meegemaakt in de kerk en ’t lijkt hem een plechtige gebeurtenis. Wat is ’t toch eigenlijk, dat belijdenis doen? Worden de mensen dan ineens vroom?
Dat schijnt wel zo te wezen, want kort na de belijdenis, is er in de kerk Avondmaal en daar mogen die mensen dan ook naar toe.
Tjonge nee, hij zou niet durven. Je moet natuurlijk heel veel van God houden als je zoiets gaat doen…”
Luilak wordt niet meer gevierd door de jongens in Zaandam. Het gebouw van de Stationsstraatkerk, gebouwd in 1874, huisvest tegenwoordig een ander kerkgenootschap. Het Otterspad heet nu Klokbaai en de wegsloot erlangs is verdwenen. Met Pinksteren zijn er nauwelijks nog gelovigen die belijdenis doen. Alleen een jongen uit ’t Zaantje, dat blijf je je hele leve