Een melodramatisch verslag over de zelfisolatie en verveling van een zestienjarige.
Ik dacht altijd dat ik iemand was die simpelweg niet van school hield. De cijfers, de druk, de 2 euro’s die ik elke werkdag weg weet te smijten aan een broodje frikadel. Het is nooit iets voor mij geweest, al sinds ik oud genoeg ben om dat te beseffen.
Toch heeft deze ‘Coronavakantie’ me heel duidelijk laten zien dat ik het alsnog in me heb om school te missen, ondanks het feit dat ik elke schoolweek wel kan janken over de belachelijke hoeveelheid schoolwerk die ik nog moet maken, en hoogstwaarschijnlijk toch niet ga doen.
Misschien zit mijn absurde verlangen om voor zonsopkomst op te staan om mijn haar en make-up te doen om vervolgens door weer en wind naar het Zaanlands te fietsen in het feit dat ik, ondanks mijn sociale ongemakkelijkheid, onmiskenbaar extravert ben. Ik vind het bizar moeilijk om niet elke dag het huis uit te glippen nadat ik het absolute minimum aan huiswerk heb gedaan, om naar het skatepark te gaan. Ik kan simpelweg niet de hele dag thuis zitten, en nu dat het moet, loop ik nog steeds liever een flinke boete en een ziekte die me kan doden op, dan dat ik op mijn kamer lekker ga Netflixen of een boek opensla. Hoe kan ik mezelf ooit voor drie weken gezelschap houden? Het is voor mij een opgave, al helemaal gezien ik heel veel van mijn schoolvrienden houd en het tergend vind dat ik ze niet kan zien.
Het kan ook liggen aan het feit dat ik al twee weken niet meer heb geklaagd over school. Hoe kan ik ooit mijn imago als cynische, verbitterde tiener in stand houden als ik niet eens kan klagen over de hoeveelheid traptreden die ik dagelijks op school beklim? Ik kan niet eens een toespraak houden over hoe erg ik gym haat, want ik heb al weken de geur van die benauwde, stoffige gymzaal niet ervaren. Er valt niet eens te klagen over hoe kort de pauzes zijn, want ik kan nu in principe bij elke les eten, drinken én roken. Thuisschool zou een soort paradijs moeten zijn waar ik nooit hoef te sporten, geen eerstejaars omver hoef te trappen om de gang te trotseren en in bed mijn lessen kan volgen, maar het is meer een soort hel waarin ik altijd afgeleid ben en nooit naar buiten kan.
Hetgeen waar ik het meest mee worstel is het feit dat mijn week geen structuur meer heeft. Ik hoef niet vroeg op te staan, hoef me niet aan te kleden, hoef nergens naartoe – ik hoef nota bene niet eens uit bed te komen. Het zorgt ervoor dat elke dag op elkaar begint te lijken. De enige dag die me weerhoudt van bedlegerigheid is zondag, want dan moet ik werken, maar dat geeft me niet de “sociale-interactiehigh” die ik zo wanhopig zoek, gezien ik caissière ben en vrijwel de hele dag in klantenservicemodus achter de kassa kroepoek sta af te rekenen.
Natuurlijk realiseer ik me heel goed dat het sluiten van de scholen de enige manier is om de effecten van het coronavirus zoveel mogelijk in bedwang te houden, maar dat wil absoluut niet zeggen dat ik er niet elke dag, met vuur en passie over ga zeiken. Ik wil zo graag terug naar school dat ik er bijna gestoord van word, en dat is iets wat ik nooit zou zeggen als de scholen nu open waren. Maar geloof me, de seconde dat ik weer voet zet op de oerlelijke linoleumvloeren van het Zaanlands, en baad in het licht van de knipperende tl-buizen die in elk godvergeten lokaal hangen, is het eerste dat je me hoort zeggen: “Ik wil naar huis.”
Door: A. (16 jaar)